top of page

Tijd van Steden en staten

​

​

​

​

​

​

​

 

Mijn uitleg is een beschrijving van de ontwikkelingen in een tijdvak, dus een chronologisch verhaal. Het doel hiervan is dat jij de kenmerkende aspecten in een groter verband ziet.

Voor een bespreking van de kenmerkende aspecten, verwijs ik je naar de filmpjes van Joost van Oort die hieronder staan.

​

​

​

Kenmerkende aspecten:

​

  * opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch urbane samenleving

Europa werd veiliger na het jaar 1000. Door nieuwe technieken, uitvindingen en ontginning waren de opbrengsten van de landbouw veel hoger dan voorheen. De bevolking groeide. Opnieuw hoefde niet iedereen meer boer te blijven. Er ontstond weer ruimte voor handel en ambacht. De geldeconomie keerde weer terug. Oude steden kwamen weer op en nieuwe steden ontstonden. De nieuwe steden ontstonden vaak in de buurt van kastelen, kloosters of kruispunten van wegen of rivieren. Mensen gingen zich specialiseren in een bepaald beroep en er kwamen ambachten en gilden. Handel over grote afstanden werden steeds belangrijker. Handelaren organiseerden zich in koopmansgilden en gingen samenwerken. Een voorbeeld daarvan is de Hanze, die bijna alle handel in het noorden van Europa controleerde.

​

 

  * de opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden
Steden ontstonden nogal eens op het domein van een edelman of op het grondgebied van een vorst. De inwoners van de steden wilden meer rechten en vrijheid dan de horigen die op het land van de edelman of vorst woonden. Gaven zij in het begin de steden het recht om tol te heffen, eigen geld te maken, een stadsmuur te bouwen, uiteindelijk gaven zij de steden stadsrechten. Hiermee kregen de steden het recht om zichzelf te besturen en recht te spreken. Dat bestuur bestond vaak uit rijke burgers (patriciƫrs). In ruil hiervoor moesten ze aan de edelman of vorst belasting betalen. De adel en de vorsten hadden namelijk liever geld van de rijke steden, dan herendiensten.

De edelman of vorst gebruikte dat geld om een staand leger in stand te houden, zodat hij in geval van oorlog niet meer van de adel afhankelijk was. Natuurlijk gebruikte hij dat geld ook om ambtenaren aan te stellen, zodat hij meer invloed had op het bestuur. 

 

 

  * het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben

In de tijd van steden en staten waren mensen erg gelovig. De kerk had een grote invloed in de samenleving. Tot in de 14e eeuw beweerde de paus dat vorsten ondergeschikt aan hem moesten zijn. Vanaf 1075 voerde de paus met de Duitse keizer de Investituurstrijd. Het ging erom wie de bisschoppen mocht benoemen. De paus beweerde dat hij dat mocht, want de bisschoppen waren geestelijken en behoorden tot de christelijke kerk. De Duitse keizer beweerde dat hij dat mocht, want deze bisschoppen woonden op zijn grondgebied en sommigen waren zelfs leenman van de keizer. De paus won, maar kon zijn wil niet opleggen aan alle vorsten. Uiteindelijk had de paus alleen nog maar iets te vertellen over godsdienstige zaken en de vorsten over het bestuur van hun gebied.

 

​

  * de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten

Aan het einde van de 11e eeuw riep de paus op tot bevrijding van het Heilige Land en Jeruzalem. Dat gebied was veroverd door de moslims (met name de Turkse Seldsjoeken), die een groot deel van het Midden-Oosten hadden veroverd en de christenen als tweederangs burgers behandelden. In 1095 riep de paus op tot een kruistocht naar het heilige land. Ontzettend veel mensen meldden zich aan voor de strijd, omdat ze gelovig waren, voor de eer en roem, rijkom en avontuur.  De eerste kruistocht (1096 - 1099) eindigde met de verovering en plundering van Jeruzalem. sommige kruisvaarders bleven in Palestina en stichtten er kruisvaardersstaatjes. In de 12e en 13e eeuw volgden meer kruistochten om gebieden ten oosten van de Middellandse Zee te veroveren of in christelijke handen te houden. Maar uiteindelijk lukte het niet om Jeruzalem en Palestina christelijk te houden. Dankzij de kruistochten namen ook de contacten met de inwoners van het Midden-Oosten toe.  Daardoor bloeide de handel op, onder meer in specerijen uit Oost AziĆ«. In Europa waren de christelijke legers meer succesvol. De moslims werden uit het Iberisch schiereiland (Spanje/Portugal) en grote delen van Oost-Europa verdreven. 

 

​

  * het begin van staatsvorming en centralisme

Een staat heeft duidelijke grenzen (van een aaneengesloten gebied), ƩƩn overheid en ƩƩn wetgeving voor het hele land. Zulke staten bestonden niet in de middeleeuwen.

- De vorst was afhankelijk van de adel (feodalisme) en zij trokken zich weinig van de vorst aan.

- De vorst had geen staand leger en was dus afhankelijk van de adel en de steden voor het leveren van soldaten.

- De vorst moest om belasting te kunnen heffen, eindeloos onderhandelen met de adel en de stadsbesturen.

- Wetten verschilden per stad en gewest (provincie).

​

Deze situatie begon in de 14e en 15e eeuw te veranderen. Vorsten werden door een huwelijk, erfenis, oorlog, kopen, de baas over een groot aaneengesloten stuk grond. Zo begon de staatsvorming. De vorst koos een hoofdstad en zorgde voor een bestuur met ambtenaren. Door hiervoor burgers te kiezen die daarvoor hadden geleerd, werden de edelen buiten spel gezet. De ambtenaren werden dus benoemd en betaald door de vorst en zij waren hem daarom trouw.

Vorsten namen maatregelen om in hun hele land dezelfde wetten te laten gelden. Deze centralisatiepolitiek zorgde voor veel verzet van de adel en de stadsbesturen. Zij wilden hun privileges (voorrechten) niet kwijt, want zo raakten zij hun macht kwijt.

In de middeleeuwen ontstonden in Frankrijk en Engeland als de eerste staten. Beide staten raakten met elkaar in oorlog (Honderdjarige Oorlog), wat zorgde voor de opkomst van het nationalisme. Toch zou trouw aan de koning of zijn lokale vertegenwoordiger belangrijker zijn, dan het gevoel een Fransman of Engelsman te zijn.

​

​

​

​

presentaties van Joost van Oort, een geschiedenisdocent (dan hoor je het ook eens van een ander!)

Proef SE periode prehistorie /oudheid en Middeleeuwen:

(Tijdvak 1 t/m 4)

​

vragen > kijk hier

antwoorden > kijk hier

​

Oefen 'door de tijd heen' van de eerste vier tijdvakken (dit is een kahoot, dus gebruik behalve je telefoon ook een tablet, laptop of pc > kijk hier

​

​

Overige tijdvakken

1. Jagers en boeren
2. Grieken en Romeinen

 

3. Monniken en ridders

 

5. Ontdekkers en hervormers

 

6. Regenten en vorsten

 

7. Pruiken en revoluties

 

8. Burgers en stoommachines

 

9. Wereldoorlogen

 

10. Televisie en computers

Nog enkele andere filmpjes:

​

De Hanze

 

​

​

​

​

​

De pest (zwarte dood)

 

 

 

 

 

 

 

 

Stad in de middeleeuwen

 

 

 

 

 

​

​

​

 Kruistochten

bottom of page